Actualiteiten jurisprudentie geluid – juni 2021
Een selectie van de uitspraken die in de periode van 26 mei tot en met 23 juni 2021 zijn gedaan door de ABRvS. Onderwerpen die aan bod komen zijn o.a. het toepassen van gezond verstand bij een goede ruimtelijke ordening, transformatie van woon- werkgebieden, laagfrequent geluid, de beoordeling van stemgeluid bij een kinderdagcentrum en overlast van feestgangers in de Utrechtse binnenstad.
Ruimtelijke ordening
Woningbouw vs. containerterminal Tilburg: ABRvS 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1339
Eindelijk een uitspraak waarin de Afdeling bevestigt dat een goede ruimtelijke ordening meer is dan lijstjes afvinken. Er komt ook een dosis gezond verstand bij kijken.
Illustratief is deze casus die speelt in de gemeente Tilburg. Het bestemmingsplan “Reeshofweide 2018” voorziet onder meer in de bouw van 35 patiowoningen. Aan de overzijde van het Wilhelminakanaal exploiteert Barge Terminal een containerterminal, met daarnaast op- en overslag. De percelen van Barge Terminal liggen op 350 meter afstand van het plangebied. Het bedrijf vreest dat de woningen een belemmering voor de bedrijfsvoering zullen opleveren. Volgens het bedrijf is er geen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Een lang verhaal kort: aan de richtafstanden van de VNG-brochure wordt voldaan. Ook kan het bedrijf voldoen aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit. In zoverre lijkt er geen vuiltje aan de lucht om de nieuwbouw van deze woningen toe te staan.
Maar. Een containerterminal is een serieus bedrijf met een serieuze geluidbelasting. Barge Terminal stelt dat de toekomstige bewoners zo’n 300 keer per dag goed herkenbare piekgeluiden zullen horen, waarvan 70 keer in de avondperiode. De piekgeluiden zullen 55 tot 60 dB(A) bedragen. Ieder piek op zich voldoet aan de normstelling van het Activiteitenbesluit. Van een overschrijding van de wettelijke norm is geen sprake. Maar de maximale geluidniveaus zullen naar verwachting 5 tot 15 dB(A) boven het heersende achtergrondgeluid uitkomen. De 300 piekgeluiden, waarvan 70 in de avondperiode, treden 7 dagen per week op. Dus ook in het weekend. Alles overziend bestaat er een reële kans op hinder.
Barge Terminal stelt dat de toekomstige bewoners de specifieke geluiden als hinderlijk zullen ervaren. Zij zullen het algehele woon- en leefklimaat rondom hun woningen beschouwen. Een verwijzing naar wettelijke normen zal tot onbegrip leiden bij de toekomstige bewoners. Kortom, moet je deze situatie willens en wetens in het leven willen roepen?
De gemeente stelt dat de piekgeluiden van de laad- en losactiviteiten voldoen aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Daarmee is voor de gemeente de kous af. De Afdeling neemt daar echter geen genoegen mee. Een “goede ruimtelijke ordening” kan voor het aspect geluid slechts gedeeltelijk worden ingevuld door het Activiteitenbesluit en heeft daarbuiten een zelfstandige betekenis. De gemeente had moeten beoordelen of met de piekgeluiden van Barge Terminal, gelet op de zeer hoge dagelijkse frequentie daarvan, bij de voorziene woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dat de 300 piekgeluiden ieder afzonderlijk binnen de grenswaarden blijven, is niet op voorhand voldoende.
Het betoog van Barge Terminal slaagt en de gemeente zal dit gebrek moeten herstellen. Dat kan inhouden dat met een verbeterde motivering wordt onderbouwd dat de piekgeluiden aanvaardbaar zijn. Of de gemeente komt tot nieuwe inzichten en wijzigt het plan? Ik ben benieuwd, we zullen deze zaak vast terug zien over een aantal maanden.
Boezembocht-Veilingterrein Kralingen Rotterdam: ABRvS 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1175
De gemeente Rotterdam heeft het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte “Boezembocht-Veilingterrein” vastgesteld. Het plangebied ligt tussen het spoor en drukke wegen. Nu is het hoofdzakelijk nog in gebruik als bedrijventerrein, gemeentekwekerij, tankstation, jachthaven, sportveld en onderwijs. Het plan voorziet echter ook in de ontwikkeling van de woonwijk Nieuw Kralingen, een strook met bufferbebouwing en een wijziging van de omliggende infrastructuur. Het doel is om naast de bestaande sportvelden en zowel bestaande als nieuwe bedrijven een aantrekkelijke, gevarieerde, groen- en waterrijke wijk te bouwen met 800 eengezinswoningen en appartementen. Grootse ambities dus.
De woningen zullen een hoge mate van geluidbelasting moeten dulden. De gemeente vindt het acceptabel om voor het langtijdgemiddeld niveau uit te gaan van 55 dB(A) en voor de maximale geluidniveaus van 75/70/65 dB(A) in de dag/avond/nacht. Volgens de gemeente is deze geluidbelasting aanvaardbaar vanwege een hoog achtergrondgeluid in de omgeving. Het plangebied kan worden getypeerd als gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure van 2009.
De Stichting Verenigde Bedrijven van de Boezembocht komt op tegen dit plan. Volgens de Stichting is er geen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Stichting brengt daarvoor nieuwe VNG-brochure “Milieuzonering nieuwe stijl” van mei 2019 in stelling. Deze nieuwe brochure is speciaal geschreven voor bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte. Volgens de Stichting volgt uit deze brochure dat in gemengd gebied alleen sprake kan zijn van bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving geschikt zijn voor een ligging in een gebied met functiemenging inclusief wonen. De aanwezige metaalbedrijven met productiewerkzaamheden buiten de dagperiode en een zeer hoge graad van milieubelasting op de omgeving, passen volgens de Stichting niet in dat uitgangspunt.
De Afdeling is niet onder de indruk van dit argument. De VNG-brochure wordt weliswaar veelvuldig toegepast, maar het heeft geen wettelijke status. De gemeente heeft op basis van akoestisch onderzoek een eigen onderbouwde afweging mogen maken.
Volgens de Afdeling heeft de gemeente terecht in de afweging betrokken dat er geen sprake is van een rustige woonwijk. Er is al veel omgevingslawaai, waardoor een hogere geluidbelasting op de gevel aanvaardbaar is. De binnenwaarde van 35 dB(A) etmaalwaarde wordt geborgd. Daarbij is rekening gehouden met de gecumuleerde geluidbelasting van bedrijven.
Partijen hebben daarnaast uitvoerig gediscussieerd over de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek en de gehanteerde rekenmodellen. Deze worden een voor een gefileerd en leiden niet tot nieuwe inzichten of verrassende uitspraken. Het beroep van de Stichting is ongegrond en het bestemmingsplan blijft in stand.
Laagfrequent geluid Zierikzee: ABRvS 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1337
Appellant woont in Zierikzee en heeft al jarenlang last van laagfrequent geluid. Hij heeft hierover al meermaals geklaagd. De Omgevingsdienst heeft metingen uitgevoerd, maar er is geen uitsluitsel over een mogelijk bron die de klachten kan verklaren.
Nu heeft de gemeente het bestemmingsplan voor een groot deel van de gemeente geactualiseerd. Appellant maakt zich zorgen over laagfrequent geluid van industrie, verkeer en het gebruik van warmtepompen. Appellant stelt dat de gemeente onderzoek had moeten doen naar mogelijke bronnen van laagfrequent geluid en voorschriften had moeten opnemen in het bestemmingsplan ter voorkoming van hinder. De instrumenten die de Omgevingswet daarvoor biedt, zijn volgens appellant ten onrechte niet gebruikt.
De gemeente stelt dat het een actualisatie van oude bestemmingsplannen betreft en er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Bedrijvigheid vindt conform de VNG-brochure plaats op voldoende afstand van woningen.
De Afdeling begint met een algemene uiteenzetting over het wettelijke kader. Of eigenlijk het gebrek daaraan. Er zijn immers geen wettelijke normen voor laagfrequent geluid. Een gemeente kan verwijzen naar de richtafstanden van de VNG-brochure en de normen van de Wet geluidhinder. Vaststaat dat de daarin gehanteerde A-weging die wordt gebruikt voor het uitdrukken van geluidnormen niet bruikbaar is voor laagfrequent geluid. De gemeente heeft een zekere vrijheid om een andere norm toe te passen, zoals de NSG-richtlijn of de Vercammencurve. De gemeente en provincie hebben geen specifiek beleid voor laagfrequent geluid waaraan getoetst zou kunnen worden.
De Afdeling komt dan tot de kern van wat haar te doen staat. De Afdeling moet beoordelen of het plan kan leiden tot een toename van hinder van laagfrequent geluid. Als er een ontwikkeling wordt toegestaan die mogelijk laagfrequent geluid kan veroorzaken, dan moet worden onderzocht of de voorziene activiteiten ook daadwerkelijk laagfrequent geluid zullen veroorzaken, in hoeverre dat hinderlijk zal zijn en of met het nemen van maatregelen, ernstige hinder als gevolg van laagfrequent geluid bij woningen kan worden voorkomen.
Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen toestaat, is de Afdeling er snel mee klaar. Het is niet gebleken dat er nieuwe activiteiten worden toegestaan die laagfrequent geluid veroorzaken. Appellant kan het tegendeel niet onderbouwen. Een algemene verwijzing naar bronnen in de omgeving, is onvoldoende concreet om bij de beoordeling van het bestemmingsplan te betrekken. De Omgevingsdienst heeft geen oorzaak kunnen vinden en er is ook geen aanleiding om te denken dat er op het bedrijventerrein een aanwijsbare bron voor het veroorzaken van laagfrequent geluid aanwezig is.
De gemeente heeft daarom kunnen oordelen dat er zich geen onaanvaardbare hinder van laagfrequent geluid zal voordoen “als gevolg van het plan”.
Dit bestendigt de impasse waarin appellant zich bevindt. Vaak is de bron van laagfrequent geluid moeilijk op te sporen. In deze uitspraak wordt niet betwist dat er sprake is van laagfrequent geluid, men kan alleen geen bron aanwijzen. En omdat het onbekend is en het bestemmingsplan niet in nieuwe ontwikkelingen voorziet, hoeft de gemeente er geen onderzoek naar te doen. Een onderzoeksplicht kan in ieder geval niet worden opgeknoopt aan een (conserverend) bestemmingsplan.
De verwijzing naar de Omgevingswet mag de appellant niet baten. Zoals gebruikelijk stelt de Afdeling dat de Omgevingswet nog niet in werking is getreden en alleen daarom al niet van toepassing is op de gemeentelijke besluitvorming.
Sluiswachterswoning Oudewater: ABRvS 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1315
In Hekendorp staat een voormalige 18e eeuwse sluiswachterswoning. Nu de sluis is geautomatiseerd is er geen sluiswachter meer nodig. De gemeente wil aan dit rijksmonument een logies- en museumfunctie toekennen.
Appellanten wonen aan weerszijden van de sluiswachterswoning. Zij vrezen negatieve gevolgen voor hun woon- en leefklimaat. Het is een doodlopend straatje met weinig parkeergelegenheid. Als er veel toeristische aanloop komt, kan dat voor overlast zorgen. Ook buiten de Monumentendagen.
In de aanvraag is beschreven dat de logiesfunctie zal worden gebruikt voor zes personen per verhuurperiode van een weekend tot twee weken. Er zijn namelijk maar drie slaapkamers. Voor de museumfunctie is uitgegaan van maximaal twintig bezoekers tegelijk, die op afspraak een kort bezoek brengen. Het college heeft op basis van deze aantallen geoordeeld dat de impact op het woon- en leefklimaat aanvaardbaar zal zijn.
Deze vermelding van aantallen in de aanvraag is volgens de Afdeling bedoeld als een inschattingen en niet als maximum. De aantallen zijn ook niet vastgelegd als maxima in de vergunning en kunnen dus niet worden gehandhaafd. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Vanwege de onduidelijkheid over de maximale aantallen bezoekers en dagen waarop een en ander plaatsvindt, kon het effect op het woon- en leefklimaat niet goed worden beoordeeld. Het college zal die beoordeling opnieuw moeten maken (en mogelijk alsnog een beperking opnemen in de vergunning).
Wet geluidhinder
Geluidwerende maatregelen tram- en wegverkeer Den Haag: ABRvS 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1210
Appellant koopt zijn woning in 2018. Voorafgaand aan de koop doet hij netjes onderzoek. Online ziet hij dat de woning op de zogeheten A-lijst staat en in aanmerking zou kunnen komen voor geluidwerende maatregelen. Kort na de aankoop van de woning dient hij een aanvraag in bij de gemeente. Tot zijn verbazing wijst het college de aanvraag af. De vorige eigenaar zou namelijk in 2013 al hebben besloten om geen gebruik te maken van het aanbod van de gemeente.
Het college wijst in eerste instantie op artikel 114a lid 1 van de Wet geluidhinder. Daaruit volgt dat de verplichting om geluidwerende maatregelen te treffen vervalt als de rechthebbende van een woning niet heeft toegestemd om daaraan mee te werken.
Wat nu? Gelukkig is daar nog steeds de website van de gemeente Den Haag. Daar staat toch echt dat iemand aanspraak kan maken op geluidwerende maatregelen als de woning op de A-lijst staat. Er staat niet bij dat een woning niet in aanmerking komt als een rechthebbende van een woning in het verleden niet heeft toegestemd om mee te werken. Die informatievoorziening is gebrekkig, erkent ook het college.
Het college strijkt met de hand over het hart en blijkt bereid om alsnog een aanbod te doen. Voor appellant zou het namelijk extra zuur zijn, omdat hij geen navraag heeft kunnen doen bij de voormalige eigenaar. Die was al enige tijd overleden toen hij de woning kocht. De vorige eigenaar heeft bovendien geen reële beoordeling kunnen maken van het aanbod, omdat hij op het punt stond om te verhuizen naar een verpleeghuis.
Het college stelt wel twee voorwaarden. Ten eerste dat de uitvoering van de maatregelen plaatsvindt op de wijze die gebruikelijk is op het moment van de uitvoering. Ten tweede dat extra kosten voor rekening van appellant komen, bijvoorbeeld extra kosten die ontstaan als de woning niet in een lopend project kan worden meegenomen.
Vanwege alle processuele formaliteiten oordeelt de Afdeling dat het college eerst een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. Het standpunt om alsnog een aanbod te doen wijkt immers af van de aanvankelijke aanwijzing. Ook moet het college de voorwaarden concretiseren. Wat bedoelt het college precies met extra kosten? En hoe worden de maatregelen uitgevoerd? Wanneer verwacht het college dat de geluidwerende voorzieningen kunnen worden aangebracht?
Een complicerende factor is kennelijk nog dat de woning in een beschermd stadsgezicht ligt. De Afdeling gaat ervan uit dat de uitvoering van de geluidwerende maatregelen in overeenstemming zal zijn met de geldende regelgeving over het beschermde stadsgezicht. Daar moet de gemeente voor zorgen. Maar de extra kosten die als gevolg van de status als beschermd stadsgezicht moeten worden gemaakt, die mogen voor rekening van appellant worden gebracht.
Het college moet binnen 26 weken een nieuw besluit nemen, waarna appellant hopelijk minder hinder heeft van het tram- en wegverkeer langs zijn woning.
Activiteitenbesluit
Kinderdagcentrum Muntendam: ABRvS 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1181
In het kinderdagcentrum worden kinderen opgevangen met een ontwikkelingsachterstand, verstandelijke en/of lichamelijke beperking tot achttien jaar oud. Bij het kinderdagcentrum is een plein waar de kinderen buiten spelen.
Omwonenden ondervinden hinder van de spelende kinderen op het plein. Zij hebben gevraagd om handhavend optreden op grond van het Activiteitenbesluit. Omdat het gaat om stemgeluid, is de hamvraag of het plein kan worden aangemerkt als een binnenterrein. Alleen dan wordt het stemgeluid namelijk getoetst aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit.
Om te bepalen of het een binnenterrein is, kijkt de Afdeling ten eerste naar de mate waarin het plein is omsloten door bebouwing. Het plein grenst aan de noordzijde aan het gebouw van het kinderdagcentrum. Aan de zuidzijde grenst het aan de tuinen en woningen van o.a. appellanten. Aan de oostzijde ligt de (relatief rustige) doorgaande weg en aan de westzijde een begroeide aarden wal. Volgens appellanten ligt het plein dermate besloten dat het geluid alleen richting de zuidzijde kan wegvloeien naar zijn tuin en woning. Zie voor de ligging van het plein deze link.
Volgens de Afdeling is dit plein echter geen binnenterrein. De Afdeling vindt dat het plein niet zodanig door bebouwing is omgeven dat kan worden gesproken van een besloten ligging. De Afdeling overweegt dat de aarden wal wel zorgt voor een zekere mate van afscherming, maar niet zodanig dat sprake is van een besloten ligging en een binnenterrein in de zin van het Activiteitenbesluit. Was het een stenen muur geweest, dan had het wellicht anders kunnen uitpakken.
Een tweede aanknopingspunt kan soms worden gevonden in het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Is het geluidniveau op het terrein 5 dB(A) lager dan op een vergelijkbaar punt in de openbare ruimte, dan kan dat een aanwijzing zijn dat er sprake is van een binnenterrein. Dat betekent immers dat het omgevingsgeluid niet doordringt tot het binnenterrein. In dit geval is er geen verschil van 5 dB(A) te meten, omdat het een stille woonwijk betreft waar het referentieniveau van het omgevingsgeluid laag is. Er is dus al nauwelijks sprake van omgevingsgeluid wat het stemgeluid zou kunnen maskeren.
Het uitvoeren van een verschilmeting is in deze casus dus niet zinvol. De enige conclusie die je kunt trekken is dat het stemgeluid hoe dan ook niet zal worden gemaskeerd door het omgevingslawaai, hoewel dit wel de achterliggende gedachte van de wetgever is om onderscheid te maken tussen een binnenterrein en een buitenterrein. Het betekent in deze situatie vooral dat het stemgeluid des te sneller hinderlijk zal zijn voor de omwonenden. Het enkele feit dat er weinig omgevingsgeluid is, is echter geen reden om het plein aan te merken als binnenterrein in de zin van het Activiteitenbesluit. De mate van beslotenheid is in dit geval het enige criterium dat kan worden toegepast.
Omdat geen sprake is van een binnenterrein, blijft het stemgeluid van personen op het plein bij het kinderdagcentrum volledig buiten de toetsing aan het Activiteitenbesluit. Deze uitzondering is opgenomen in artikel 2.18 lid 1 onder a.
Er is ook nog een uitzondering opgenomen in artikel 2.18 lid onder i. Die uitzondering heeft betrekking op het stemgeluid van kinderen op een terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang. Nu de algemene uitzondering al van toepassing is, hoeft de Afdeling zich niet meer te buigen over de vraag of het kinderdagcentrum kan worden aangemerkt als een instelling voor kinderopvang. Dat zou een interessante uitspraak zijn geweest, nu de uitzondering lijkt te zijn bedoeld voor de opvang van nog niet schoolgaande kinderen van 0 tot 4 jaar en niet voor een kinderdagcentrum waar kinderen tot 18 jaar om medische redenen worden opgevangen. Dat zal in een andere zaak moeten worden uitgemaakt.
Handhaving APV
Overlast Tivoli Utrecht: ABRvS 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1167
Tivoli Vredenburg ligt midden in het centrum van Utrecht. Appellante woont daar en heeft regelmatig overlast van bezoekers van Tivoli. De hinder wordt veroorzaakt door de in- en uitstroom van bezoekers van nachtconcerten en andere late evenementen. Bezoekers blijven vaak hangen in de omgeving en veroorzaken overlast. Appellante heeft al jarenlang klachten ingediend en heeft de burgemeester verzocht om handhavend op te treden.
De burgemeester heeft het handhavingsverzoek afgewezen. Appellante woont immers in het centrum in uitgaansgebied en zal een zekere mate van overlast moeten dulden. Appellante zou niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van onevenredige overlast. De rechtbank volgt dit standpunt van de burgemeester.
Volgens appellante is dit de omgekeerde wereld. Waarom moet zij aantonen dat de overlast onevenredig is? De burgemeester erkent immers dat er sprake is van overlast. Zij heeft al jarenlang klachten ingediend en filmpjes aangeleverd van bezoekers van Tivoli. Volgens haar is het in eerste instantie aan de burgemeester om onderzoek te doen naar de geluidsoverlast en te beoordelen of er sprake is van overtredingen van de toepasselijke normen.
De Afdeling geeft haar gelijk. De burgemeester heeft geen enkel onderzoek gedaan naar de geluidsoverlast, terwijl de burgemeester de overlast niet betwist. De weigering om handhavend op te treden is daarom niet zorgvuldig tot stand gekomen.
De burgemeester moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen, waartegen direct beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld. Ik verwacht dat we ook deze zaak weer terug zullen zien.