Actualiteiten jurisprudentie geluid – februari 2024
Een selectie van de uitspraken die in de periode van 24 januari tot met 14 februari 2024 zijn gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”). Over o.a. onderstations, te dynamische geluidregels, milieuzonering en bronvermogens van windturbines.
Ruimtelijke plannen
Onderstation Vught (PHS Meteren-Boxtel): ABRvS 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:276
In deze uitspraak gaat het over het (tonale) geluid van een onderstation (een soort elektriciteitshuisje) bij het spoor dat in Vught moet worden aangelegd ter uitvoering van het tracébesluit “Programma Hoogfrequent Spoorvervoer Meteren – Boxtel”. Dit tracébesluit is al in 2020 vastgesteld. In de tussenuitspraak van 21 december 2022 heeft de Afdeling geoordeeld dat de mogelijke geluidhinder van het nieuwe onderstation ten onrechte niet is onderzocht en beoordeeld. Een onderstation is een gebouw waar meerdere technische installaties aanwezig zijn voor de (tractie)voeding van de bovenleiding van het spoor.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de staatssecretaris een nadere motivering opgesteld, op basis van een akoestisch onderzoek. De appellant, die op korte afstand van het beoogde onderstation woont, heeft daarover een zienswijze kenbaar gemaakt. Daarbij heeft hij een contra-expertise van een andere geluidsdeskundige gevoegd, waarmee de nodige kanttekeningen worden gezet bij de nadere onderbouwing van de staatssecretaris. Discussiepunten zijn de geluidsisolerende eigenschappen van de wanden, daken en deuren waarmee is gerekend, de bronsterktes van de roosters van de traforuimtes en de geluidbelasting van de ventilatoren. Ook wordt de representativiteit van de bronmetingen betwist, die zijn uitgevoerd bij een ander onderstation.
De staatssecretaris heeft deze kritiek gepareerd door een wijzigingstracébesluit te nemen, waarmee het geluidniveau van het onderstation is begrensd. Aan het artikel uit het tracébesluit over ‘Geluidbeperkende maatregelen’ wordt een vierde lid toegevoegd, waarin is geregeld dat voor de installaties en toestellen binnen het bebouwingsvlak voor het onderstation een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt gehanteerd van 45, 40 en 35 dB(A) in de dag-, avond en nachtperiode ter plaatse van geluidgevoelige objecten.
Doordat deze concrete geluidnorm is toegevoegd aan het tracébesluit, is het niet langer nuttig om te discussiëren over de representativiteit van de bronmetingen en de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek. Linksom of rechtsom zal immers aan de gestelde geluidnorm moeten worden voldaan.
Appellant handhaaft zijn betoog dat hij hinder zal ondervinden van tonaal geluid. De Afdeling volgt hem hierin niet. De staatssecretaris heeft voldoende onderbouwd dat het geluid van het wegverkeer ter plaatse dominant is met 58 dB, waardoor het geluid van het onderstation niet onderscheidenlijk waar te nemen zal zijn. Dit ongeacht het mogelijk tonale karakter ervan. Appellant heeft geen aanknopingspunten naar voren gebracht om daaraan te twijfelen.
De Afdeling merkt ten overvloede – wellicht ter geruststelling van de appellant – op dat de staatssecretaris nog steeds de geluidmaatregelen zal uitvoeren die waren voorzien. De daadwerkelijke geluidbelasting zal in de praktijk dus lager zijn dan de gestelde geluidnorm. De geluidnorm in het tracébesluit is vooral een extra stok achter de deur, maar geen vervanging voor de maatregelen die al waren bedacht.
Ruimte voor Ruimte woningen Oudenbosch: ABRvS 7 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:485
De gemeente Oudenbosch maakt 14 zogenaamde Ruimte voor Ruimte woningen mogelijk op een perceel dat ligt tussen / naast een boomkwekerij en een hoveniersbedrijf. Beide bedrijven hebben moeite met het feit dat woningbouw zo dicht bij hun bedrijf wordt gerealiseerd en dienen een beroepschrift in bij de Afdeling.
Voor het toetsen van de geluidsnormen hanteert de gemeente de richtafstanden uit de VNG-brochure. Het plangebied wordt gekwalificeerd als een ‘rustige woonwijk’. De richtafstand uit de VNG-brochure voor een boomkwekerij is 30 meter (categorie 2) vanaf de grens van de inrichting tot aan de gevels van de woning. Die afstand wordt gehaald (31 meter) en het beroep van de boomkwekerij tegen deze plannen wordt afgewezen.
Voor het hoveniersbedrijf geldt een richtafstand van 50 meter omdat het bedrijf een oppervlakte heeft van meer dan 500 m2. Tussen het hoveniersbedrijf en de woningen ligt – kennelijk – een stuk grond dat een bestemming ‘Wonen’ heeft. Ondanks deze bestemming maakt het hoveniersbedrijf al jaren lang gebruik van deze grond voor haar hoveniersactiviteiten. Het hoveniersbedrijf stelt dat zij op grond van het overgangsrecht uit het bestemmingsplan die activiteiten daar ook mag uitvoeren. Het hoveniersbedrijf stelt dat de richtafstand uit de VNG-brochure dus moet worden berekend vanaf de grens van het stuk grond met de bestemming “Wonen”. Als dat gebeurt, dan wordt niet voldaan aan de richtafstand van 50 meter en moet er dus een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de impact van de bedrijvigheid op de woningbouwplannen. Nu er geen akoestisch onderzoek ligt, kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De hovenier krijgt gelijk. De gemeente heeft getracht om het bestemmingsplan te redden door alsnog een quick-scan op het onderdeel geluid te laten uitvoeren. Daaruit zou blijken dat met enkele beperkte maatregelen zou kunnen worden voldaan, namelijk een geluidscherm van 2 meter hoog, de voorwaarde dat het snipperen van hout enkel in de dagperiode mag worden uitgevoerd (zoals het in 2002 ook is gemeld) en een beperkingenstrook van 15 meter. Die zou in het bestemmingsplan moeten worden opgenomen om het bouwen van gevoelige objecten in de achtertuinen van de nieuwe woningen te voorkomen. Ondanks dit alsnog uitgevoerde onderzoek krijgt de gemeente het deksel op de neus. Het bestemmingsplan wordt vernietigd door de Afdeling.
En dat lijkt ook terecht. De gemeente had onvoldoende onderzocht wat de gevolgen van de bedrijfsactiviteiten van het hoveniersbedrijf zouden zijn op het woon- en leefklimaat van de bouwen woningen. Het perceel met de bestemming Wonen waarop het hoveniersbedrijf haar activiteiten mede uitvoert, grenst direct aan het plangebied. Uit de stukken blijkt dat de raad een geluidsbelasting van 45 dB(A) op de gevels van de woningen toelaatbaar acht uit. Uit de stukken blijkt kennelijk ook dat op de grens tussen het bouwvlak van de nieuw te bouwen woningen en het perceel van het hoveniersbedrijf de maximale geluidsniveaus ver boven de 75 dB(A) zijn gelegen en dat daarmee de richtwaarde wordt overschreden. Ook blijkt dat vanaf de perceelsgrens van het hoveniersbedrijf tot de achtergevel van de nog te bouwen woningen niet kan worden voldaan aan de richtwaarde.
De gemeente had het advies van de omgevingsdienst om naar aanleiding van de uitgevoerde quick-scan een volledig akoestisch onderzoek uit te laten voeren in de wind geslagen. En de gemeente had niet getoetst of de door haar voorgestelde maatregelen (geluidscherm van 2 meter en beperkingenstrook voor bouwen van gevoelige objecten van 15 meter) garanderen dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zou zijn geborgd.
De gemeente moet dus helemaal terug naar af en haar huiswerk opnieuw doen.
Evenementen Landgoed Paleis Soestdijk: ABRvS 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:249
Deze uitspraak is om meerdere redenen lezenswaardig. We lichten nu de geluidregels voor evenementen eruit, voor zover is geprobeerd om dit met een dynamische verwijzing naar gemeentelijke beleidsregels te reguleren.
In de planregels staat dat evenementen moeten voldoen aan de in bijlage 4 bij de planregels opgenomen concrete geluidnormen, “dan wel de geluidnormen van de meest recente versie van de geluidbeleidsregels voor evenementen van de gemeente Baarn”. De gemeenteraad heeft hiermee beoogd een zogenoemde “dynamische verwijzing” naar gemeentelijk beleid op te nemen in de planregels.
Een dergelijke dynamische verwijzing wordt in de praktijk regelmatig gebruikt om invulling te geven aan parkeernormen. Zodra een aangevraagde omgevingsvergunning aan het bestemmingsplan wordt getoetst en beoordeeld moet worden of er wordt voorzien in “voldoende parkeergelegenheid”, kan dat worden ingevuld met beleidsregels voor parkeren. De juridische basis hiervoor ligt in artikel 3.1.2 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met beleidsregels mag invulling worden gegeven aan een bevoegdheid die op basis van het bestemmingsplan wordt uitgeoefend, in dit geval de vergunningverlening.
Een belangrijk verschil met de onderhavige regeling voor de evenementen, is dat er geen tussenstap meer is in de vorm van een te verlenen omgevingsvergunning. De geluidregels uit dit bestemmingsplan zijn rechtstreeks van toepassing op evenementen die worden georganiseerd. Er wordt geen bevoegdheid uitgeoefend op basis van het bestemmingsplan. Het door het bestemmingsplan toegelaten gebruik zou nu rechtstreeks kunnen worden gewijzigd op het moment dat het college van B en W de geluidsbeleidsregels aanpassen. Een dergelijke planregeling is in strijd met de rechtszekerheid en het stelsel van de Wro.
De beoogde flexibele geluidregeling is dus te dynamisch.
Op basis van artikel 2.8 van de Omgevingswet kan de gemeenteraad de bevoegdheid om invulling te geven aan onderdelen van het omgevingsplan delegeren aan het college van B en W. Dat lijkt wel de mogelijkheid te bieden om een geluidregeling in het omgevingsplan eenvoudiger door het college van B en W aan te laten passen aan gewijzigde inzichten.
Luchthavenbesluit luchthaven Hilversum: ABRvS 7 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:477
Deze uitspraak wordt kort gesignaleerd, omdat het hier – net als in de uitspraak vorige maand over luchthaven Breda – gaat over een luchthavenbesluit waarin geluidcontouren zijn opgenomen die in feite ook de gebruiksmogelijkheden van de luchthaven bepalen. De geluidcontouren bepalen de aanvlieg- en opstijgroutes.
Een eigenaar van een recreatiebedrijf in de omgeving stelt dat de geluidcontouren niet goed zijn vastgesteld omdat de vliegtuigen in werkelijkheid via een andere route de luchthaven naderen en landen of opstijgen. Hij voert echter te weinig aan om te kunnen vaststellen dat de realiteit inderdaad anders is dan hetgeen in het luchthavenbesluit is bepaald. Daardoor krijgt deze appellant geen voet aan de grond en strandt de zaak voor hem.
Handhaving
Windpark Cluster WRX – handhaving: ABRvS 7 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:476
Windpark Cluster WRX (32 windturbines in Wieringermeer) is in 2015 vergund. In 2019 is een aanvraag ingediend bij de gemeente om een aantal windturbines enkele meters te verplaatsen. Het ging om een milieuneutrale wijziging, waarbij ook een melding is gedaan op grond van het Activiteitenbesluit.
Twee appellanten zijn van mening dat bij de melding Activiteitenbesluit niet de juiste geluidinformatie is verstrekt. Zij verzoeken nu om handhaving. Deze appellanten zijn van mening dat het akoestisch onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan de melding voor wat betreft het bepalen van het bronvermogen niet deugdelijk is. Deze appellanten hebben ook een contra-expertiserapport overgelegd. Zij baseren hun handhavingsverzoek op het argument dat niet de juiste gegevens zijn ingediend bij de melding Activiteitenbesluit.
Inhoudelijk stellen de appellanten dat het bronvermogen waarmee is gerekend in het akoestisch onderzoek, niet juist is. Er is uitgegaan van het bronvermogen dat de fabrikant van de windturbines heeft opgegeven. Appellanten zijn van mening dat het bronvermogen had moeten worden gemeten conform de wettelijk voorgeschreven standaard meetmethode ‘Reken- en meetvoorschriften windturbines’ (hoofdstuk 2 van bijlage 4 van de destijds geldende Activiteitenregeling). Zij zijn van mening dat de fabrikant baat heeft bij een zo gunstig mogelijk brongeluid.
De Afdeling pelt de zaak af door de indieningsvereisten voor een melding op grond van het Activiteitenbesluit en de toelichting daarop na te lopen (onderstreping hieronder JvE):
“Op grond van artikel 1.11, derde lid, onder a van het Activiteitenbesluit dient bij een melding die betrekking heeft op een of meer windturbines een rapport van een akoestisch onderzoek te worden overgelegd.
Op grond van artikel 1.11, tiende lid, van het Activiteitenbesluit wordt in afwijking van het negende lid het akoestisch onderzoek voor windturbines, een buitenschietbaan of een binnenschietbaan uitgevoerd overeenkomstig de bij ministeriële regeling te stellen eisen.
Artikel 3.14d, eerste lid, van de Activiteitenregeling luidt: “Indien de gegevens over het, van de windsnelheid afhankelijke, bronvermogen van een windturbine of een combinatie van windturbines niet of niet volledig beschikbaar zijn, wordt dit bepaald volgens de methode, bedoeld in hoofdstuk 2 van bijlage 4.”
In hoofdstuk 2 van bijlage 4 bij de Activiteitenregeling, ofwel het “Reken- en meetvoorschrift windturbines”, is opgenomen dat de standaardmeetmethode voor de brongegevens goed aansluit bij de wijdverbreide norm NEN-EN-IEC-61400 deel 11(2002) en is uiteengezet, waarom de verschillen in de praktijk geen belemmering vormen voor het gebruik van de door de fabrikant opgegeven geluidsspecificaties.
In dit geval zijn de gegevens over het bronvermogen door de fabrikant aangeleverd en dus wel beschikbaar. Om die reden bestond er voor het college geen aanleiding om de gegevens over het bronvermogen te bepalen met de methode die is uiteengezet in hoofdstuk 2 van het Reken- en meetvoorschrift windturbines. Daarbij is in de toelichting bij artikel 3.14d van de Activiteitenregeling (Staatscourant nummer 19592, 23 december 2010) opgenomen dat doorgaans bij grotere windturbines de gegevens van de fabrikant toereikend zullen zijn om de berekening op basis van hoofdstuk 3 uit te voeren en dat dit onderdeel de fabrikanten ook in staat stelt zich ervan te vergewissen dat de correcte gegevens worden verstrekt.”
De exploitant van het windpark heeft de fabrikant – kennelijk – nog laten garanderen dat de bronvermogens zijn gebaseerd op een serie metingen en dat de geluidgegevens voldoen aan de hierboven genoemde NEN norm. Deze garantie is ook contractueel vastgelegd. De Afdeling komt tot de conclusie dat aan de indieningsvereisten is voldaan. Er is dus geen aanleiding om handhavend op te treden.