Actualiteiten jurisprudentie geluid – april 2024
Een selectie van de uitspraken die in de periode van 20 maart tot met 17 april 2024 zijn gedaan door de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”). Over muzikale kerkgangers, partycentra, zwembadpompen, evenementen op de camping, een plattelandswoning, beslommeringen rond de nog altijd geliefde VNG-brochure en de reflectie van tramgeluid tegen een woontoren.
Ruimtelijke plannen
Ghanese kerk Amsterdam: ABRvS 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1408
Bij geluidsoverlast van een kerk gaat het vaak om het luiden van de kerkklokken of het spelen van het carillon. Bij stromingen waar het geloof uitbundiger wordt beleden, kan het ook gaan om luid gezang of de begeleiding met versterkte muziek. Dat laatste is het geval bij de Ghanese kerk van de Stichting Resurrection Power and Living Bread Ministeries (Replib). Replib gebruikt nu nog een andere locatie, maar wil verplaatsen naar een nieuw te bouwen kerkgebouw op het Leksmondplein in Amsterdam.
Tijdens de diensten wordt elektrische versterkte livemuziek ten gehore gebracht met gitaar, drums en zang. Omwonenden van dit nieuwe kerkgebouw maken zich zorgen over geluidsoverlast, zowel overdag als in de avond en nachtperiode. Zij vrezen dat er ook (meer dan) incidentele nachtdiensten zullen worden gehouden. Naast het directe geluid van de kerkdiensten, vrezen zij voor hinder van bezoekers die gelijktijdig komen en vertrekken.
Het kerkgebouw staat grotendeels op gronden met een bestemming ‘centrumvoorzieningen’, waar het gebruik als kerk is toegelaten. Het kerkgebouw wordt wel hoger dan het bestemmingsplan toelaat. Het gebouw staat voor een klein gedeelte binnen de bestemming ‘verkeer’ en ‘waterstaat-waterkering’. Voor dat gedeelte is een afwijking van het bestemmingsplan vergund.
De rechtbank heeft zich in eerste instantie over de kwestie gebogen en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (STAB) ingeschakeld. De STAB heeft onder andere het geluidrapport beoordeeld dat aan de vergunningverlening ten grondslag ligt.
Het geluidrapport gaat ervan uit dat het muziekgeluid tijdens de kerkdienst de maatgevende geluidsbron is. Daarmee is de bedrijfsduur voor overige geluidsbronnen niet meer van invloed op de akoestische situatie. Het geluidsniveau van het muziekgeluid is gemeten op de huidige locatie van de kerk. Uit de meetgegevens is een gemiddeld geluidsbronniveau berekend. Voor de periode met zang en geluid is dat 87 dB(A) en voor de rest van de periode 84 dB(A). Vervolgens is voor de berekening van de geluidsbelasting op de beoordelingspunten ter plaatse van de appartementen rekening gehouden met een bronniveau van 90 dB(A) dat dus 3 dB hoger ligt dan is gemeten.
Volgens de omwonenden zou een bronniveau van 95 dB(A) moeten worden gehanteerd. De STAB stelt dat beide niveaus gangbaar zijn. Om dit op te lossen, heeft de STAB geadviseerd om de voorwaarde aan de vergunning te verbinden dat gedurende de dag- en avondperiode een maximaal bronniveau van 90 dB(A) geldt. Bij een bronniveau van 90 dB(A) wordt geborgd dat aan de grenswaarden wordt voldaan.
De rechtbank heeft dit tot uitgangspunt genomen in de uitspraak. In hoger beroep constateert de Afdeling dat deze voorwaarde echter nog steeds niet aan de vergunning is verbonden. Dat blijkt een foutje te zijn. De gemeente verzoekt de Afdeling op dit punt zelf in de zaak te voorzien en die voorwaarde alsnog aan de vergunning te verbinden. Dat doet de Afdeling. Volgens de Afdeling is daarmee geborgd dat de situatie geluidstechnisch aanvaardbaar is.
De vrees van de omwonenden dat er toch meer geluid wordt geproduceerd, of dat de ramen open worden gezet, maakt dit niet anders. De gemeente kan dan handhavend optreden. Het bronvermogen is eenvoudig te borgen met een geluidbegrenzer.
De Afdeling volgt de omwonenden ook niet in de vrees voor nachtelijke diensten. Volgens de Afdeling is niet aannemelijk dat er ’s nachts kerkdiensten of feesten in het kerkgebouw zullen plaatsvinden. Het is mogelijk dat Replib een ontheffing vraagt voor een incidentele nachtdienst, dat is dan een aparte toestemming waar rechtsbescherming tegen openstaat. Omdat er geen horecabestemming op het pand rust, zijn gewone feesten niet toegestaan. De voorgenomen verhuur voor buurtactiviteiten, zoals kaartavonden, brengt geen bijzondere hinder met zich mee.
De Afdeling gaat nog in op het luiden van kerkklokken, ook al is dat door Replib niet aangevraagd. De Afdeling wijst erop dat het luiden van kerkklokken automatisch is toegestaan op het moment dat het gebruik als kerk wordt vergund. Dus ook als er geen kerkklokken zijn aangevraagd. Bij de ruimtelijke beoordeling moet dus wel degelijk de vraag worden beantwoord of het ruimtelijk aanvaardbaar zou zijn als er in een later stadium kerkklokken worden geluid.
In dit geval is het gebruik als kerk al toegestaan binnen de bestemming ‘Centrumvoorzieningen’. De ruimtelijke afweging wordt daarom geacht al te zijn gemaakt. Dat zal in de meeste gevallen een fictie zijn, nu de ervaring leert dat vrijwel niemand erbij stil staat dat onder een ruime centrumbestemming ook automatisch het luiden van kerkklokken is toegestaan. Althans niet voordat de uitspraak van 28 april 2021 werd gedaan over het kerkgebouw in Tholen. Deze reminder van de Afdeling kan daarom geen kwaad. Ook onder de Omgevingswet zal dit van toepassing zijn.
Nieuwe woning in Lutjewinkel: ABRvS 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1529
Een initiatiefnemer wil een tweede woning bouwen op een perceel gelegen naast een bedrijf. De eigenaar van het bedrijf vreest dat deze woning, maar ook de omgevingsvergunningsvrije bouwmogelijkheden tussen de nieuwe woning en zijn autobedrijf, een belemmering vormt voor zijn bedrijfsactiviteiten. De gemeente heeft in het bestemmingsplan om de tweede woning mogelijk te maken gebruik gemaakt van de richtafstanden van de VNG-brochure.
Het gebied in deze casus is aangemerkt als een “gemengd gebied”. Hierover wordt wel getwist, maar de Afdeling stelt vast dat uit de feiten blijkt dat er inderdaad sprake is van een “gemengd gebied”. De richtafstand tussen de grens van de bedrijfskavel en de uiterste situering van de gevel van de woning, die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is, moet minimaal 10 meter zijn.
Er wordt voldaan aan de 10 meter grens voor wat betreft de gevel van de geprojecteerde woning. De eigenaar van het autobedrijf is toch bevreesd. Hij baseert zijn vrees op een akoestisch onderzoek dat eerder is gedaan voor zijn bedrijf in het kader van een toetsing aan het Activiteitenbesluit. Uit dit onderzoeksrapport blijkt dat het autobedrijf niet voldoet aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit ter plaatse van de voorziene woning. Daarnaast is hij van mening dat geen rekening is gehouden met de mogelijkheden om bouwvergunningsvrij te bouwen tussen de woning en zijn bedrijfskavel. Hij krijgt gelijk.
De uitkomst van het akoestisch onderzoek van het autobedrijf had – aldus de Afdeling – voor de gemeente een aanwijzing moeten zijn om niet enkel af te gaan op de richtafstand van 10 meter uit de VNG-brochure, maar om toch een akoestisch onderzoek te doen. Daarbij moet de gemeente ook uit gaan van de bouwvergunningsvrije mogelijkheden tussen de gevel van de nieuwe woning en de grens van de bedrijfskavel van het autobedrijf.
Woningbouwontwikkeling in Zevenhuizen: ABRvS 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1612
In de gemeente Zuidplas wordt een herontwikkeling van een sportpark en een woonzorgcentrum voor de realisatie van 359 woningen mogelijk gemaakt met een bestemmingsplan. Naast de herontwikkelingslocatie ligt een bedrijventerrein. Een eigenaar van een bedrijf met categorie 3.2. op dit bedrijventerrein is bevreesd dat de woningbouw zijn bedrijfsactiviteiten zal belemmeren.
In de bestemmingsplanprocedure vraagt deze bedrijfseigenaar ook een schorsing aan van het bestemmingsplan, zodat er geen omgevingsvergunningen kunnen worden verleend voor de geplande woningbouw. De voorzieningenrechter geeft hem het voordeel van de twijfel en schorst het bestemmingsplan omdat uit de stukken in beginsel niet blijkt dat de gemeente haar huiswerk goed heeft gedaan.
De voorzieningenrechter concludeert in de voorlopige voorzieningenprocedure dat conform de VNG-brochure een richtafstand van 100 meter geldt tot een bedrijf met categorie 3.2. De gemeente heeft echter gemeend op basis van een geluidsonderzoek van de omgevingsdienst dat het mogelijk is om af te wijken van deze richtafstand en woningen te bouwen op een afstand van 50 meter van het bedrijf. Dit geluidsonderzoek is echter niet erg nauwkeurig, omdat niet duidelijk is wat de invulling van de bedrijfsbestemming is, welke brongegevens zijn gehanteerd en hoe deze zich verhouden tot de planologische mogelijkheden en tevens is onduidelijk of onderzoek is gedaan naar de geluidproductie die op het bedrijventerrein plaatsvindt en mag plaatsvinden. Ook is niet duidelijk of ter plaatse van de beoogde woningen aan de genoemde geluidbelasting van 50 dB(A) wordt voldaan.
De omgevingsdienst heeft in haar memo ook gesteld dat er een belemmering voor bestaande bedrijven is voor het laden en lossen voor 7:00 uur. Dat kan niet meer aldus de omgevingsdienst. Waarom dat een acceptabele belemmering is, heeft de gemeente echter niet goed gemotiveerd. In de memo van de omgevingsdienst staat weliswaar dat laden en lossen voor 7:00 uur voor veel bedrijven niet noodzakelijk is, maar er is niet onderzocht of dat concreet ook het geval is en zo blijft.
Naar aanleiding van de schorsingsuitspraak heeft de gemeente een nieuw akoestisch onderzoek laten uitvoeren. Uit dit akoestisch onderzoek blijkt dat er voor een deel van de geplande woningbouw inderdaad een probleem is als er op slechts 50 meter wordt gebouwd van de bedrijfskavel. Dat kan echter worden opgelost door het plaatsen van een geluidscherm van 2 meter hoog. Zodoende wijzigt de gemeente het bestemmingsplan en voegt hieraan een voorwaardelijke verplichting toe dat woningbouw pas kan worden gerealiseerd als er een geluidscherm is gebouwd.
De eigenaar van het bedrijf ziet dat geluidsscherm niet zitten. Hij vindt het nutteloos en het belemmert het zicht. Daarnaast is hij van mening dat ondanks het geluidscherm er toch geluidhinder zal zijn voor de bewoners.
Die argumenten houden echter geen stand, aldus de Afdeling. De gemeente heeft voldoende toegelicht waarom het geluidscherm aanvaardbaar wordt geacht in de omgeving. Planologisch kan er immers ook een erfafscheiding van 2 meter hoog worden gerealiseerd. Er zal door het geluidscherm enige beperking van het zicht voor de bedrijfseigenaar optreden, maar volgens de gemeente moet een zwaarder gewicht worden toegekend aan het mogelijk maken van de woningbouw dan aan het ongewijzigd houden van de zichtsituatie van de bedrijfseigenaar. De Afdeling vindt die belangenafweging voldoende en het bestemmingsplan blijft uiteindelijk dus toch overeind.
De Afdeling houdt daarbij ook rekening met het feit dat ook wordt voldaan aan de richtafstand van 50 meter. De voorzieningenrechter is in de voorzieningenprocedure uitgegaan van een richtafstand van 100 meter. Dat is waarschijnlijk waarom de voorzieningenrechter de bedrijfseigenaar bij voorlopige voorziening het voordeel van de twijfel heeft gegeven. Uit de uitspraak van de voorzieningenrechter blijkt dat over die richtafstand geen verschil van mening tussen partijen was. Uit de uitspraak van de Afdeling blijkt dat dit onderwerp wel tot discussie heeft geleid. De Afdeling komt in de bodemzaak tot de conclusie dat er sprake is van een ‘gemengd gebied’ en dus dat er een richtafstand geldt van 50 meter.
Het is de vraag wat de voorzieningenrechter had gedaan als hij toen ook had vastgesteld dat er sprake was van een ‘gemengd gebied’ en dat aan de richtafstand van 50 meter was voldaan. Dat zullen we niet weten. Het lijkt wel een goed idee om van te voren goed uit te zoeken welke richtafstand nu van toepassing is.
Plattelandswoning Tonden: ABRvS 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1148
Naast een melkveehouderij in Tonden staat een woning, die voorheen de tweede bedrijfswoning was. Degene die de woning bewoont, is in of omstreeks 2005 uit de maatschap getreden die de melkveehouderij exploiteert. Wel is hij daar blijven wonen.
Omdat de woning alleen als bedrijfswoning mag worden gebruikt, is een situatie ontstaan die in strijd is met het bestemmingsplan. De bewoning is nu immers niet meer noodzakelijk vanwege het daar uitgeoefende agrarisch bedrijf. Om dit op te lossen heeft de bewoner de gemeente verzocht om een status als plattelandswoning toe te kennen, zodat hij daar toch kan blijven wonen. De gemeente werkt daar aan mee en legt dit vast in het bestemmingsplan.
De agrarische maatschap komt echter op tegen deze nieuwe status als plattelandswoning. De maatschap vreest voor een beperking van de bedrijfsvoering. Ook voert de maatschap aan dat in de plattelandswoning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Over de vrees voor beperking van de bedrijfsvoering kan de Afdeling kort zijn. De figuur van de plattelandswoning is juist geïntroduceerd om ervoor te zorgen dat de voormalige bedrijfswoning geen belemmering kan vormen. De veehouderij van de maatschap hoeft ten opzichte van de plattelandswoning niet te voldoen aan de geluid- en geurnormen van het Activiteitenbesluit. In zoverre kan de maatschap dus ook niet worden belemmerd in de bedrijfsvoering.
Andersom betekent dit niet zonder meer dat bij de plattelandswoning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dat zal nog steeds moeten worden beoordeeld, al is daar meer ruimte voor een beoordeling op maat dan bij een reguliere woning.
De gemeente heeft op basis van een akoestisch rapport onderbouwd waarom de geluidbelasting aanvaardbaar is, ondanks hoge piekniveaus op de achtergevel. De maatschap betwist de uitgangspunten van dit akoestisch rapport met een contra-expertise. Volgens de contra-expertise zijn de geluidniveaus hoger. De representatieve bedrijfssituatie is in de contra-expertise anders gemodelleerd. Als gevolg daarvan is het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet 50 dB(A) maar 53 dB(A) in de dagperiode. In de avondperiode is dat niet 45 dB(A) maar 48 dB(A). Voor de maximale geluidniveaus in de dagperiode geldt dat deze 79 dB(A) bedragen en daarmee 6 dB hoger zijn dan berekend in het akoestisch rapport dat aan het bestemmingsplan ten grondslag ligt.
Opvallend is dat de gemeente tijdens de zitting aangeeft het eens te zijn met deze contra-expertise. De gemeente gaat dus ook alsnog uit van deze hoge geluidniveaus. Toch vindt de gemeente deze geluidniveaus aanvaardbaar.
De gemeente heeft voor het kwalificeren van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau aangesloten bij de “kwaliteitsindicatie geluid” van het RIVM. Bij de initieel berekende geluidbelasting van 50 dB(A) is sprake van de milieukwaliteit ‘goed’. Een geluidbelasting van 51 dB(A) tot en met 55 dB(A) kwalificeert volgens deze tabel als ‘redelijk’. Gelet hierop volgt de Afdeling het standpunt van de gemeente dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de achtergevel niet dermate hoog is dat geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de plattelandswoning.
Het lijkt erop dat deze “kwaliteitsindicatie geluid” van het RIVM niets anders is dan de tabel van de methode Miedema, die wordt gebruikt om de cumulatieve geluidbelasting te kwalificeren. Kennelijk is deze methode, waarbij de kwaliteit in stappen van 5 dB wordt gekwalificeerd, afdoende om een oordeel te vormen over het woon- en leefklimaat van een plattelandswoning. Althans, als het gaat om het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau.
Voor de maximale geluidniveaus is in deze casus een aparte afweging nodig. De maximale geluidniveaus zijn namelijk met 79 dB(A) vrij hoog. Het hoogste piekgeluid blijkt toe te schrijven aan de tractor. Het gaat om “het manoeuvreren en stationair draaien gedurende 5 minuten per locatie”. Gelet op deze geringe bedrijfsduur is de Afdeling van oordeel dat het piekgeluid van de tractor niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de plattelandswoning.
Als het gaat om geluid en geur, voldoet het bestemmingsplan aan de regels der kunst. De gemeente moet nog wel onderzoeken of de compostvoorziening die de maatschap nabij de woning wil realiseren geen onaanvaardbare gevolgen zal hebben, vanuit het oogpunt van volksgezondheid. Blijkt dit allemaal aanvaardbaar, dan kan de ‘rustende boer’ in zijn woning blijven.
Woningbouw Kavel de Machinist: ABRvS 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1611
Bij de doorgewinterde lezer van deze rubriek doet deze naam “Kavel de Machinist” wellicht een belletje rinkelen. Hebben we deze niet al eerder besproken? Jazeker, in de rubriek van september 2023.
In september heeft de voorzieningenrechter zich voor de tweede keer gebogen over dit bestemmingsplan, dat voorziet in de realisatie van een woongebouw van maximaal 50 meter hoog met o.a. 60 nieuwe woningen. De appellant is een direct omwonende. Hij ervaart nu al veel geluidsoverlast van trams die over de stalen 1e Coolhavenbrug rijden. Hij vreest voor weerkaatsing van het tramgeluid tegen het nieuwe woongebouw.
Er is sprake van een toename van de geluidbelasting met ongeveer 0,44 dB. Aanvankelijk werd het bestemmingsplan geschorst, omdat er onvoldoende inzicht was in de bestaande geluidbelasting. In september 2023 werd de schorsing opgeheven, omdat aanvullend onderzoek wel het benodigde inzicht gaf. Ook had de gemeente toen voldoende gemotiveerd waarom de toename aanvaardbaar was.
In deze einduitspraak wordt het oordeel van de voorzieningenrechter van september 2023 letterlijk gevolgd. Wij verwijzen daarom ook naar de eerdere samenvatting.
Evenementen
Evenementenregeling Camping Anna’s Hoeve: ABRvS 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1156
De gemeente Ommen stelt een bestemmingsplan vast waardoor camping Anna’s Hoeve kan uitbreiden met groepstenten en een recreatieterrein. Op dit recreatieterrein wordt het mogelijk gemaakt om tussen 9:00 uur en 22:00 uur te voorzien in sport en spel voor groepen. Ook is het mogelijk om alle gronden en bouwwerken binnen het plangebied voor evenementen te gebruiken. Deze evenementen hebben een sluitingstijd van 22:00 uur en zijn 5 keer per jaar maximaal 15 dagen per evenement toegestaan. Een voorwaarde is dat hiervoor een APV-vergunning wordt verkregen, voor zover dat nodig is.
De houder van de naburige camping De Koeksebelt is hier niet blij mee en procedeert tegen dit bestemmingsplan. De Koeksebelt vindt dat er eigenlijk een evenemententerrein mogelijk wordt gemaakt, waarop diverse evenementen mogelijk zijn (ook bruiloften bijv.), en dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid hiervan had moeten worden onderzocht. Of het organiseren van een evenement op deze locatie mogelijk is, kan niet enkel afhangen van de toetsing aan de APV. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenemententerrein is niet getoetst en dus had het bestemmingsplan niet mogen worden vastgesteld, aldus De Koeksebelt. De Koeksebelt krijgt gelijk.
De Afdeling stelt vast dat er geen definitie van het begrip ‘evenementen’ is opgenomen, maar dat gelet op de verwijzing naar de APV hiervoor moet worden aangesloten bij de definitie van evenement in de APV. Het gaat dus om ‘elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak’. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om 75 dagen per jaar aan evenementen mogelijk. De sluitingstijd is 22:00 uur.
De Afdeling stelt vervolgens vast dat – verwijzend naar eerdere jurisprudentie – het op de weg van de gemeente ligt om te beoordelen of een bestemming die evenementen op een bepaalde locatie toestaat vanuit ruimtelijk oogpunt acceptabel is. De gemeente dient ook over het toegestane aantal evenementen per jaar, de soorten evenementen en de maximale bezoekersaantallen regels te stellen, voor zover die uit het oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid op een locatie van belang zijn.
De gemeente heeft de ruimtelijke gevolgen van de bestemmingsplanbepalingen die evenementen mogelijk maken niet onderzocht. Dat had ze wel moeten doen. Het bestemmingsplan wordt op dit punt vernietigd.
APV
Nachtontheffing APV partycentra Opera I en Opera II: ABRvS 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1526
Partycentra Opera I en Opera II in Den Haag hebben voor onbepaalde tijd een ontheffing verkregen van de Burgemeester om op vrijdagen, zaterdagen en zondagen tussen 2:30 en 6:00 uur open te zijn. Het betreft een ontheffing van artikel 2.29 lid 7 APV.
Op grond van de APV is het verboden voor een horeca-inrichting om voor bezoekers open te zijn en bezoekers te laten verblijven op vrijdagen, zaterdagen en zondagen tussen 2:30 en 7:00 uur. Er zijn verschillende ontheffingsmogelijkheden hiervoor. Een ontheffing voor de uren tussen 2:00 en 4:00 uur of tussen 2:30 en 5:00 uur. En in bijzondere omstandigheden kan van deze ruime sluitingstijden een algemene ontheffing worden verleend. In eerste instantie is deze laatste algemene ontheffing verleend.
Om de minder vergaande ontheffing te krijgen, moet ‘door de ondernemer ten genoegen van de Burgemeester zijn aangetoond dat de exploitatie van die horeca-inrichting geen nadelige invloed heeft op de openbare orde of op het woon- of leefklimaat in de naaste omgeving van die horeca-inrichting’ [onderstreping JvE].
Voor alle ontheffingen geldt dat de Burgemeester beoordelingsruimte heeft bij de vraag of de exploitatie van een horeca-inrichting nadelige invloed heeft op de openbare orde of op het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving daarvan.
In deze zaak heeft de Burgemeester zich op beperkte informatie gebaseerd en na beperkt onderzoek geconcludeerd dat de algemene ontheffing voor zeer ruime openingstijden kan worden verleend.
Een overbuurman van de partycentra is het daar niet mee eens. Hij procedeert tegen de verleende ontheffing. In de bezwarenfase kreeg hij van de adviescommissie gelijk. De adviescommissie adviseerde om de ontheffing te weigeren en stelde overigens ook vast dat er geen ontheffing kan worden verleend voor een openingstijd na 5:00 uur.
De Burgemeester trekt zich slechts ten dele iets aan van het advies van de adviescommissie. De Burgemeester herroept de verleende ontheffing en past de ontheffing aan met een nachtopeningstijd tot 5:00 uur. De ontheffing wordt dus niet geweigerd. Dat pikt de overbuurman niet en hij gaat in (hoger) beroep.
De Afdeling komt tot de conclusie dat de Burgemeester (maar ook de Rechtbank) de toetsingsnorm verkeerd heeft toegepast. De Afdeling stelt vast dat het criterium om de ontheffing wel/niet te verlenen is dat er ‘géén nadelige invloed mag zijn op het woon- of leefklimaat in de naaste omgeving; . Het criterium is niet – zoals de Rechtbank heeft geoordeeld – dat de partycentra ‘niet een dusdanig nadelige invloed hebben op het woon- of leefklimaat’.
De Burgemeester had dus onderzoek moeten doen of de partycentra een nadelige invloed hebben op het woon- of leefklimaat in de naaste omgeving. De Burgemeester heeft dat onderzoek onvoldoende verricht. Vaststaat immers dat de bewoners in de omgeving van de partycentra, waaronder de overbuurman, al jaren klagen over de overlast door de partycentra. Vaststaat ook dat de omgevingsdienst verschillende malen heeft geprobeerd om na een melding een geluidsmeting uit te voeren. Deze geluidsmetingen zijn nimmer goed afgerond of ongeldig verklaard door diverse omstandigheden (slecht weer, te veel wind, langsrijdende trein en ander verkeer).
De Burgemeester heeft zijn besluit enkel gebaseerd op het feit dat de klachten nimmer tot daadwerkelijke vaststelling van geluidhinder hebben geleid. Dat is niet voldoende, aldus de Afdeling. De Burgemeester had naar aanleiding van de klachten extra onderzoek moeten doen. Dat de eerder gemelde klachten nooit tot daadwerkelijke vaststelling van geluidhinder hebben geleid, maakt niet dat de overlast er niet was. De Burgemeester heeft niet goed gemotiveerd, waarom er ondanks de geconstateerde verstoringen geen nadelige invloed is op de openbare orde of het woon- of leefklimaat in de naaste omgeving van de partycentra. De ontheffing wordt vernietigd.
Dat betekent niet de overbuurman en de rest van de buurt direct van de geluidsoverlast af zijn. De partycentra hadden al verschillende feesten en partijen geboekt. Deze mogen zij door laten gaan totdat de Burgemeester een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen.
Zwembadpomp Maastricht: ABRvS 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1479
Een zwembadpomp in Maastricht levert overlast bij de buren. De buren verzoeken om handhavend op te treden op basis van de APV waarin een verbod is opgenomen om geluidhinder te veroorzaken.
De gemeente wijst dit verzoek af en handhaaft niet. Om te kunnen vaststellen of er sprake is van een overtreding, onderzoekt de gemeente of de zwembadpomp voldoet aan de geluidsnormen van art. 2.17 lid 1 Activiteitenbesluit. Aan die eisen wordt voldaan aldus de gemeente en dus is er geen sprake van niet toegestane geluidbelasting en dus geen reden om handhavend op te treden.
De buren vinden dat de gemeente niet had moeten toetsen aan het Activiteitenbesluit omdat die situatie zich niet voordoet. Het Activiteitenbesluit houdt geen rekening met lokale omstandigheden, aldus de buren. De gemeente had moeten toetsen aan de normen uit het Bouwbesluit voor een warmtepomp.
De Afdeling komt tot de conclusie dat de gemeente wel aansluiting mocht zoeken bij de geluidregels uit het Activiteitenbesluit, omdat de wetgever die geluidgrenswaarden namelijk in zijn algemeenheid toereikend heeft geacht ter voorkoming dan wel voldoende beperking van geluidhinder. Deze regels gelden voor veel verschillende situaties en staan los van de specifieke plaatselijke omstandigheden. Dat de gemeente ook aansluiting had kunnen zoeken bij het Bouwbesluit, maar niet dat de gemeente dit ook had moeten doen.
De uitspraak gaat verder nog in op de wijze waarop het geluidonderzoek is uitgevoerd en of dit voldoende was. Indien u een casus heeft met een zwembadpomp of andersoortige installatie waar een buurman hinder van ondervindt, is het interessant om deze casus eens goed te lezen. Voor nu, gaat het te ver om hier uitgebreid op in te gaan.
Interessant is nog dat de Afdeling weliswaar vaststelt dat de buren ook een eigen meting hadden kunnen verrichten om aan te tonen dat de metingen van de gemeente niet juist waren. De Afdeling stelt daarbij wel vast, dat het feit dat de buren geen eigen meting hebben verricht, niet betekent dat de Afdeling er zonder meer van uit gaat dat de meting die het college heeft verricht, juist is.
Dat is voor de praktijk een enigszins geruststellende vaststelling. Het komt nogal eens voor dat een appellant zich genoodzaakt voelt om een (kostbaar) contra-expertise-onderzoek te laten doen om zijn standpunt te onderbouwen. ‘Wie stelt moet bewijzen’, is doorgaans immers het uitgangspunt in een rechtszaak. In het bestuursrecht is de bewijslastverdeling echter niet zo stellig geregeld.
Uit deze zwembadpompzaak blijkt dat een bestuursrechter bij een onderbouwde stelling dat er twijfel is over het geluidsonderzoek, waar een bevoegd gezag zich op baseert, zonder dat er ook een contra-expertise rapport wordt overgelegd, toch inhoudelijk toetst of het geluidsonderzoek juist is. Zoals hiervoor geschreven, dat is voor de praktijk een enigszins geruststellende vaststelling.