Actualiteiten jurisprudentie geluid – april 2022
Een selectie van de uitspraken die in de periode van 30 maart tot en met 27 april 2022 zijn gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”). Onderwerpen die aan bod komen zijn reconstructie van wegen, vergeten hogere waardebesluiten, saneringsplannen, gevelisolatie, woningbouw vs. bedrijvigheid en de toetsing van diverse plannen aan een goede ruimtelijke ordening en het Activiteitenbesluit.
Wet geluidhinder
‘Reconstructie’ N233: ABRvS 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:934
De N233 wordt aangepakt om de verkeersveiligheid en doorstroming te verbeteren. Er vindt een reconstructie van de weg plaats, maar is dat ook een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder? Daarvan is pas sprake als de geluidsbelasting met 2 dB toeneemt. Dan moet ook worden gekeken naar aanvullende geluidmaatregelen.
Volgens de gemeente is er geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidsbelasting ten hoogste met 1,37 dB toeneemt. Omdat deze toename lager is dan 2 dB (in de uitspraak staat lager dan 1,5 dB), is er geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh en hoeven er geen geluidmaatregelen te worden getroffen.
Volgens appellanten zitten er fouten in het akoestisch onderzoek en is er ten onrechte geen aangepast onderzoek ter inzage gelegd met het vastgestelde plan. Het klopt dat er terechte kritiek is geuit, bijvoorbeeld over de verlaagd gemodelleerde rijlijn. Het rekenmodel is daarop aangepast en alles is opnieuw doorgerekend. De aanpassingen hebben echter geen effect op de eindconclusies. Dit is onderbouwd in een memo van het akoestisch bureau. De gemeente heeft ervoor mogen kiezen om het akoestisch onderzoek niet integraal aan te passen. Het aangepaste rekenmodel is bovendien gedeeld met de gemachtigde van appellant, zodat alles kenbaar en controleerbaar was.
Appellanten voeren allerlei argumenten aan tegen het akoestisch onderzoek. Deze worden een voor een weerlegd, onder verwijzing naar passages uit het geluidrapport waarin alles is toegelicht. Het lukt appellanten niet om dit inhoudelijk te weerleggen.
Maximale mogelijkheden verkeersbestemming
Appellanten voeren nog aan dat de maximale planologische mogelijkheden ten onrechte niet zijn onderzocht. Zo zijn alle onderzoeken gebaseerd op het beoogde wegontwerp, maar is dat niet dwingend voorgeschreven in de planregels. Als de hoofdrijbanen dichterbij de woningen komen te liggen, is de geluidbelasting ook hoger.
Andere plannen zijn hierop gesneuveld, zoals recent ook het plan voor de N279 Veghel-Asten. In dit geval slaagt het argument van appellanten niet, omdat de gemeente voldoende aannemelijk heeft kunnen maken dat er voor de N233 geen andere realistische invulling van het bestemmingsplan mogelijk is. De verkeersbestemming is niet ruim bemeten. Kijkend naar de grootte en ligging van de bestemmingsvlakken en de voorwaardelijke verplichting over de benodigde watercompensatie, is de Afdeling van oordeel dat een andere weginrichting dan het onderzochte wegontwerp niet realistisch is. Om die reden heeft de gemeente zich bij de onderzoeken op dit wegontwerp mogen baseren.
Niettemin is dit een punt om in de gaten te houden. Zodra de bestemmingsvlakken wel ruimte bieden voor een flexibele invulling, moet dat op voorhand wel degelijk worden onderzocht.
Fictieve hogere waarde
Om te bepalen of er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder, moet een vergelijking worden gemaakt met de heersende geluidbelasting of met een eerder vastgestelde hogere waarde. In de praktijk doet zich wel eens de situatie voor dat in het verleden ten onrechte geen hogere waarde is vastgesteld, terwijl dat wel had gemoeten. Wat is dan het uitgangspunt voor de berekening als de weg (opnieuw) wordt aangepakt?
In 1993 heeft de gemeente Schipluiden een bouwvergunning verleend voor de bouw van een tweede bedrijfswoning. Uit het verzoek aan GS om een verklaring van geen bezwaar af te geven, blijkt dat er ook een hogere waardenbesluit had moeten worden genomen. Dat is ten onrechte niet gebeurd. Voor appellanten maakt dit mogelijk het verschil tussen wel/geen reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Zij betogen dat de gemeente de situatie had moeten beoordelen alsof er wel een hogere waardenbesluit zou zijn genomen.
De Afdeling gaat hier niet in mee. Wellicht zijn er in het verleden fouten gemaakt, maar dat maakt de juridische situatie niet anders. Zolang er geen hogere waardenbesluit is genomen, kan daar in het akoestisch onderzoek niet mee worden gerekend. Er is geen wettelijke bepaling die een basis biedt voor het betrekken van een dergelijke fictie in de besluitvorming.
Stiltegebied
Appellanten betogen dat het plan in strijd is met de regels voor stiltegebieden die zijn opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening. De Afdeling stelt vast dat de zorgplicht die voortvloeit uit de Omgevingsverordening voor stiltegebieden weliswaar niet geldt als het gaat om een activiteit buiten de grenzen van het stiltegebied. Maar dat betekent niet dat de gemeente bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen rekening hoefde te houden met de directe nabijheid van het stiltegebied. De afweging die de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet maken brengt met zich dat de gevolgen van het plan niet onaanvaardbaar voor de omgeving mogen zijn. Indirect moet dus toch worden afgewogen wat het effect van dit plan is op een stiltegebied in de directe omgeving van het plan.
Geluidmaatregelen woning Beekbergen: ABRvS 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:957
Appellant is eigenaar van een woning in Beekbergen. In het kader van het Tracébesluit A1 Apeldoorn-Azelo is de geluidbelasting op zijn woning vastgesteld op maximaal 63 dB.
De Minister heeft besloten dat er geen aanleiding is om extra geluidwerende voorzieningen te treffen aan de woning. De reden is dat al aan de wettelijke binnenwaarde van 41 dB wordt voldaan. De Minister baseert zich op akoestisch onderzoek dat door een ingeschakelde deskundige is opgesteld.
Appellant is van mening dat de uitgangspunten van dat akoestisch onderzoek niet kloppen en heeft een eigen deskundigenrapport ingediend. Appellant voert aan dat de Minister is uitgegaan van een onjuist glastype. Ook zou de Minister bij enkele ruimtes ten onrechte zijn uitgegaan van een geluidbelasting van de gevel van 61 dB.
De Afdeling maakt duidelijk hoe zij te werk gaat als er twee deskundigenrapporten voorliggen. De Minister mag zich in principe baseren op een eigen deskundigenrapport, als dat zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering begrijpelijk is en de conclusies daarop aansluiten (zie artikel 3:9 Algemene wet bestuursrecht). Als een andere partij vervolgens concrete aanknopingspunten naar voren brengt die twijfel zaaien, dan is een nadere motivering vereist.
De Afdeling gaat vervolgens uitvoerig in op de bouwkundige opname die ten grondslag ligt aan het geluidrapport dat in opdracht van de Minister is opgesteld. De glasdikten van de bestaande beglazing zijn gemeten en dit is verwerkt in gedetailleerde gevelgeluidweringsberekeningen. Toch blijkt er een discrepantie in het rapport te vinden. In de berekeningen is een glasdikte van 12 mm gehanteerd, terwijl de ramen in de woning 9 en 11 mm dik zijn. Dat blijkt uit een andere bijlage bij het rapport.
Ter zitting heeft de geluidsdeskundige verklaard dat het verschil in glasdikte akoestisch niet relevant is, omdat het maar een verschil is van enkele millimeters. De Afdeling neemt daar uiteindelijk genoegen mee. De twijfel die is geuit door de deskundige van appellant, legt onvoldoende gewicht in de schaal. Die deskundige heeft namelijk niet met eigen berekeningen aangetoond dat met de door hem genoemde glastypes sprake zou zijn van een overschrijding van de wettelijke binnenwaarde.
Hetzelfde geldt voor de geluidbelasting van 61 dB die in de berekeningen is gehanteerd voor enkele ruimtes. De hoogst berekende binnenwaarde voor die ruimtes is 35 dB en dus ruim onder de 41 dB. Zelfs als met een geluidbelasting van 63 dB zou moeten worden gerekend, wordt nog steeds aan de wettelijke binnenwaarde voldaan.
Deze uitspraak laat zien dat het onvoldoende is om twijfel te zaaien over de gehanteerde uitgangspunten of op fouten in het rapport te wijzen. Een contra-expertise moet daarnaast een volledige eigen beoordeling bevatten, waaruit blijkt dat de eindconclusie ook daadwerkelijk anders had moeten zijn.
Saneringsplannen
Saneringsplan Oost Nederland 1: ABRvS 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1004
De Minister heeft het saneringsplan ‘Oost Nederland 1’ vastgesteld. Dit saneringsplan heeft betrekking op diverse wegvakken van verschillende rijkswegen, waaronder de A28. Het saneringsplan bevat bronmaatregelen en afschermende maatregelen die ertoe leiden dat de geluidproductieplafonds op de referentiepunten moeten worden verlaagd.
Appellant woont naast de A28. Het wegvak ter plaatse van zijn woning is echter niet opgenomen in het saneringsplan. Daar komt appellant tegenop.
De Minister erkent dat er een vergissing is gemaakt. De Minister dacht dat de besluitvorming over de sanering van dit wegvak al had plaatsgevonden in het kader van het provinciale inpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen. Dat blijkt niet het geval.
De Minister vindt dat dit niet tot vernietiging van het saneringsplan hoeft te leiden, omdat het wegvak zal worden meegenomen in een ander saneringsplan.
De Raad van State kiest een formele procedurele benadering. Als de Minister zich had beseft dat het wegvak nog niet was betrokken bij het provinciale inpassingsplan, dan was het wegvak opgenomen in het saneringsplan ‘Oost Nederland 1’. Door dit niet te doen, is het saneringsplan dus onzorgvuldig tot stand gekomen. Het beroep van appellant is gegrond.
Krijgt de Minister dan de opdracht om het saneringsplan te herstellen en het wegvak daarin alsnog op te nemen? Nee. Het wegvak is inmiddels namelijk opgenomen in het saneringsplan ‘Oost-Nederland 3’. Er is daarom nu geen reden meer om een dergelijke herstelopdracht te geven.
Een belangrijke conclusie is dat partijen ook beroep kunnen instellen tegen een saneringsplan op het moment dat hun woning/wegvak geheel niet is opgenomen in het saneringsplan, terwijl er redenen zijn om dat wel te doen.
Saneringsplan Limburg – Fase 1: ABRvS 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:933
De Minister heeft ook een saneringsplan vastgesteld voor rijkswegen in Limburg, waaronder de A76. Appellante woont nabij de A76 en ervaart geluidsoverlast. Zij vindt dat haar woning ten onrechte niet als saneringsobject is aangemerkt.
Appellante heeft vaker rechtszaken gevoerd, o.a. tegen de Ring Parkstad Limburg. De woning van appellante ligt kennelijk ongelukkig binnen de invloedssfeer van meerdere wegen. De geluidbelasting van de A76 is echter ‘slechts’ 58en 59 dB. De woning zou pas als saneringsobject worden aangemerkt als dit meer dan 65 dB zou zijn. De geluidbelasting van de andere wegen blijft hierbij buiten beschouwing.
Appellante voert nog argumenten aan tegen de onderzoeksmethode en de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek.
Volgens appellante is niet duidelijk waarom de geluidbelasting is berekend en niet gemeten. De Afdeling legt netjes uit aan deze appellante dat een geluidmeting niet zinvol is, al was het maar omdat de wettelijke systematiek uitgaat van een berekening. Ten eerste omdat moet worden berekend wat de geluidbelasting is bij een volledige benutting van een geluidproductieplafond. Op basis daarvan wordt vastgesteld of een woning een saneringsobject is of niet. Ten tweede geldt dat het onderzoeken van eventuele geluidmaatregelen zonder gedetailleerde modelberekeningen niet mogelijk is, omdat de maatregelen immers nog niet zijn uitgevoerd.
De uitspraak gaat verder nog in op het verdisconteren van spitsdrukte in de gewogen gemiddelden van de etmaalperioden, meetcorrecties voor windrichtingen, effecten van weerkaatsing tegen nieuw gebouwde silo’s en verhoogde in- en afritten.
De eindconclusie blijft dat de geluidbelasting op de woning vanwege de A76 onder de 65 dB blijft en de woning dus geen saneringsobject is.
Ruimtelijke ordening
Woonwijk ‘Oostbroek I’ Barneveld: ABRvS 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1153
Het bestemmingsplan maakt de bouw van een woonwijk met ruim 100 woningen mogelijk. Appellante exploiteert een brandstoffenhandel en vreest in haar bedrijfsvoering te worden beperkt.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Volgens appellante is dat onderzoek ten onrechte niet gebaseerd op de maximale planologische mogelijkheden op het bedrijfsperceel.
Dit is een ander argument dan het niet onderzoeken van de maximale mogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan. Dat ziet immers op de nieuwe woonwijk. Appellante vindt dat in het akoestisch onderzoek niet alleen moet worden bekeken of haar bestaande bedrijfsvoering inpasbaar is, maar dat ook moet worden gekeken naar de bedrijfsvoering die zij zou kunnen hebben bij maximale benutting van de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden. Helaas voor appellant worden beide aspecten vanuit juridisch oogpunt op een andere manier beoordeeld.
De eerste vraag is of de bestaande bedrijfsvoering wordt belemmerd. Op dat punt geniet een bestaand bedrijf stevige bescherming. De tweede vraag is of de uitbreidingsmogelijkheden worden beïnvloed. Dat is een kwestie van belangenafweging, waarbij relevant is of het bedrijf in kwestie concrete uitbreidingsplannen heeft (en bijvoorbeeld al een aanvraag heeft ingediend voor een omgevingsvergunning of een melding o.b.v. het Activiteitenbesluit heeft gedaan). Dat is in deze casus niet het geval. Het bedrijf kan zelfs niet uitbreiden, omdat het al wordt belemmerd door bestaande woningbouw. Het bedrijf is daarom in gesprek met de gemeente over verplaatsing. Onder deze omstandigheden hoeven eventuele uitbreidingsmogelijkheden niet in de weg te staan aan de realisatie van de nieuwbouwwijk.
De bestaande brandstoffenhandel is echter ook niet zonder meer verenigbaar met de woningbouw. Op vier woningen zullen de geluidnormen van het Activiteitenbesluit worden overschreden. Dat moet worden opgelost, zowel richting het bedrijf als richting de toekomstige bewoners.
Om ervoor te zorgen dat de bewoners van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat hebben, moet de geluidwering van de gevels minimaal 25 dB bedragen. Ook moet er een L-vormig geluidscherm komen rond de achtertuin. In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee deze maatregelen dwingend zijn voorgeschreven.
De belemmeringen voor het bedrijf worden weggenomen door via maatwerkvoorschriften toe te staan dat de geluidnormen deels worden overschreden. Met het maatwerkvoorschrift wordt geregeld dat het geluid van de komende en vertrekkende voertuigen in de avond en nacht worden uitgezonderd van toetsing aan de maximale geluidniveaus, of dat er een passende geluidnorm wordt opgenomen waaraan het bedrijf wel kan voldoen.
Het maatwerkvoorschrift is pas genomen op de dag van de zitting bij de Raad van State. Daar maakt de gemeente het zichzelf net op tijd wat makkelijker mee. Het bedrijf kan namelijk bevestigen het maatwerkvoorschrift te hebben ontvangen en daar ook aan te kunnen voldoen. Daarmee is de belemmering voor het bedrijf weggenomen en wordt het bedrijf niet op een onaanvaardbare wijze in haar bedrijfsvoering geschaad.
Woningbouw naast agrarisch bedrijf Reimerswaal: ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1084
Naast een agrarisch bedrijf wordt woningbouw ontwikkeld. De agrariër maakt zich zorgen dat zijn bedrijfsvoering wordt beperkt, omdat hij niet aan de geluidnormen zou kunnen voldoen ter plaatse van de nieuwe woningen.
De motivering van de gemeente is goed opgezet:
- Aan de richtafstanden van 30 meter uit de VNG-brochure wordt voldaan. De woningen komen op 33 meter afstand.
- Het bedrijf van appellant is een relatief klein bedrijf, ook als wordt uitgegaan van het maximum aantal te houden dieren.
- De geluidbronnen zijn niet bijzonder, in die zin dat er geen reden is om aan te nemen dat de geluidbronnen niet zijn betrokken bij het bepalen van de richtafstanden. Het gaat om het drogen van aardappelen en uien, incidentele nachtelijke transporten, het rijden met een tractor en het in werking hebben van ventilatoren.
- Er zijn al woningen op kortere afstand van het bedrijf. Als appellant dus vreest niet te kunnen voldoen aan de geluidnormen bij de nieuwbouw, dan is dat ook al een probleem bij de bestaande woningen.
Op grond van deze overwegingen heeft de gemeente ervan mogen uitgaan dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verzekerd is, aldus de Afdeling. Die formulering vind ik dan toch een beetje bijzonder, omdat het al aanwezig zijn van woningbouw alleen iets zegt over of appellant nu verder wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering. Er zijn situaties denkbaar waarbij er niettemin teveel geluidbelasting optreedt op een nieuwbouwlocatie, bijvoorbeeld omdat er geluidbronnen zijn die niet worden genormeerd door het Activiteitenbesluit. Dan kunnen bestaande woningen ook al overlast hebben.
Voorzichtigheid is daarom geboden met het argument “er zijn al woningen op kortere afstand”. Dat moet in deze casus nadrukkelijk als onderdeel van het geheel aan omstandigheden worden gezien.
Spoorwegonderdoorgang Vierpaardjes Venlo: ABRvS 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:968
Het bestemmingsplan maakt een spoorwegonderdoorgang mogelijk ter plaatse van de bestaande gelijkvloerse spoorwegovergang Vierpaardjes in Venlo. Deze onderdoorgang omvat ook de aansluiting op het bestaande wegennet en de bijbehorende aangrenzende gronden. Om de spoorwegonderdoorgang te kunnen realiseren worden er 18 woningen en een paar bedrijfspanden gesloopt.
Appellanten wonen in de buurt van het plangebied. Door de sloop van de panden zullen zij meer geluidhinder ondervinden van het spoorverkeer. Zij voeren aan dat er ten onrechte niet is getoetst aan de voorkeursgrenswaarden voor railverkeer als bedoeld in de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde wordt kennelijk al overschreden en die overschrijding neemt verder toe.
De Afdeling overweegt dat er geen sprake is van een wijziging van een spoorbaan of van het gebruik daarvan. Het plan maakt namelijk alleen een onderdoorgang mogelijk bij een bestaande spoorweg. De spoorbaan wordt niet veranderd en er vindt geen capaciteitsvergroting plaats. Er worden evenmin nieuwe woningen nabij de spoorweg mogelijk gemaakt. Het toetsingskader van de Wet geluidhinder is daarom niet van toepassing.
De gemeente heeft wel vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening beoordeeld of de geluidsituatie ter plaatse van de bestaande woningen aanvaardbaar is. Er zijn immers enkele woningen waar een hogere geluidbelasting zal optreden doordat afschermende bebouwing wordt gesloopt. De gemeente heeft de cumulatieve geluidhinder van het weg- en spoorverkeer beoordeeld. De insteek is om aan te sluiten bij de criteria die ingevolge de Wet geluidhinder gelden voor een reconstructie: aanvullende geluidmaatregelen worden getroffen als de geluidbelasting met meer dan 2 dB toeneemt. Voor sommige woningen is dit aan de orde, daar is een wal-scherm combinatie voorgeschreven. Ter plaatse van de woningen van appellanten is de toename minder dan 2 dB. De gemeente heeft mogen concluderen dat daar geen maatregelen nodig zijn en het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Terras in ‘foodlaan’ Amsterdam Nieuw-West: ABRvS 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1014
De gemeente Amsterdam staat een terras toe bij een restaurant, voornamelijk aan de Johan Huizingalaan – een hoofdas – en ook wel de ‘foodlaan’ genoemd in Nieuw-West. Het terras komt aan de zijkant en deels aan de achterkant van het restaurant en grenst aan tuinen aan de achterzijde van een woonblok. Een van de bewoners van dit woonblok is niet gelukkig met het terras, omdat hij vreest voor geluidsoverlast door stemgeluid en schuiven met terrasmeubels. Zijn slaapkamer grenst aan het terras. Daarnaast stelt hij dat de verkeersdrukte van de Johan Huizingalaan ’s avonds vele malen minder is, waardoor het geluid van het terras niet wegvalt tegen het geluid van het verkeer. De omwonende is dus van mening dat zijn belangen onvoldoende zijn meegewogen in de belangenafweging en dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening als het terras mag worden gerealiseerd.
De Afdeling is het niet eens met deze omwonende. De gemeente heeft het geluidsaspect van het terras wel goed afgewogen tegen de belangen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De gemeente heeft voor de effecten van het stemgeluid op het woon- en leefklimaat aansluiting gezocht bij de Geluidskaart 2018 van de gemeente Amsterdam, aangezien wordt voldaan aan de geluidseisen op grond van het Activiteitenbesluit en stemgeluid is uitgesloten van regelgeving op terreinen die niet als een binnenterrein kwalificeren (zoals hier het geval is). Op deze Geluidskaart 2018 is de berekende geluidsbelasting weergegeven voor de belangrijkste verkeersbronnen van de stad. Volgens die geluidskaart is de geluidsbelasting aan de oostzijde van het terrasgedeelte 65 -70 dB en aan de zuidzijde 60-70 dB. Op de achtergevel van de woning van deze omwonende is de geluidsbelasting van het wegverkeer op de Johan Huizingalaan 60-65 dB. Omdat een normaal gesprek op dit terras ca 55 – 60 dB produceert, is de gemeente van mening dat er geen extra geluidsbelasting is op de achtergevel van de woning van de omwonende.
Daarnaast is de gemeente van mening dat ook telt dat op het terras geen alcohol mag worden geschonken en er in de exploitatievergunning voor het terras openingstijden zijn opgenomen.
Het argument van de omwonende dat het verkeer ’s avonds en ’s nachts veel minder geluidsbelasting geeft, wordt door de Afdeling niet gehonoreerd. Wellicht omdat de omwonende niet heeft aangetoond wat dat exact voor de geluidsbelasting van het verkeer betekent? Of wellicht omdat de openingstijden zo beperkt zijn dat in de avond het terras gesloten is? Jammer dat dat er niet bij staat! Dat zou de uitspraak toch wat duidelijker maken. De Afdeling is uiteindelijk van mening dat de gemeente alle belangen m.b.t. geluid voldoende heeft afgewogen.
Woningbouw naast bedrijvigheid Lansingerland: ABRvS 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1005
De gemeente Lansingerland maakt het met een wijzigingsplan en een hogere waarde besluit mogelijk dat er 7 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Deze komen op een afstand van 160 meter van een bedrijf in de milieucategorie 4.2. Op basis van de VNG-brochure geldt een richtafstand van 300 meter, te verkleinen naar 200 meter indien er sprake is van een ‘gemengd gebied’. Van dat laatste is sprake.
De richtafstand van 200 meter wordt echter niet gehaald. De eigenaar van het bedrijf is het daarom niet eens met de woningbouwmogelijkheden en stelt beroep in tegen het plan. Hij verwijst naar de ‘milieucirkel’ van de VNG-brochure, waarmee hij doelt op de richtafstand. De ondernemer krijgt echter geen voet aan de grond bij de ABRvS omdat hij zijn ‘milieucirkel’ zelf heeft verkleind, door allerlei geluidwerende maatregelen te treffen, zoals het plaatsen van geluidsschermen. Daardoor heeft hij minder geluidruimte nodig en kan er dus met recht afgeweken worden van de richtafstand van de VNG-brochure.
De ondernemer is tevens van mening dat geen rekening is gehouden met het vrachtverkeer van en naar zijn onderneming (56 bewegingen van zwaar vrachtverkeer) op de Noordersingel, een weg dichtbij de locatie van de nieuwe woningen. Er zou sprake zijn van een bijzondere situatie, omdat de bedrijvigheid in zijn onderneming die als milieucategorie 4.2. kwalificeert tot 2024 is toegestaan. In het rekenmodel toegepast op de berekening van het verkeersgegevens wordt rekening gehouden met de verkeersgegevens voor 2030. Daarin zijn de verkeersbewegingen van de ondernemer dus niet opgenomen. De ondernemer heeft een memo van een akoestisch bureau ingebracht, waarin wordt beschreven dat in dit specifieke geval uitgegaan moet worden van verkeersgegevens in 2024. Er is aldus de ondernemer, geen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Afdeling is het niet met de ondernemer eens. De argumenten van de gemeente overtuigen de Afdeling kennelijk wel.
De berekening met verkeersgegevens van het jaar 2030 is volgens de Afdeling conform de Standaardrekenmethode 2 uit het Rmg 2012 is. Hierin is opgenomen dat in bestaande situaties het tiende jaar na het akoestisch onderzoek als maatgevend jaar kan worden aangehouden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De bijzondere omstandigheden die de ondernemer aanvoert, worden – kennelijk – niet als zodanig gekwalificeerd. De Afdeling is niet duidelijk hierover.
Dat op de Noordersingel, waar ook het zware vrachtverkeer van en naar het bedrijf rijdt, een maximum snelheid geldt van 30 km/u, waardoor er al deels rekening is gehouden met het zware verkeer van het bedrijf, is relevant voor de Afdeling. Dat geldt ook voor het argument dat in het akoestisch onderzoek van de gemeente is uitgegaan van een weekdagjaargemiddelde, terwijl er alleen vrachtverkeerbewegingen zijn op werkdagen. Tenslotte vindt de Afdeling ook van belang dat als er wel rekening wordt gehouden met de geluidbelasting van de 56 zware vrachtverkeersbewegingen van het bedrijf, er slechts een geluidbelasting van maximaal 51 dB op de westgevel van de dichtstbij de Noordersingel voorziene woning optreedt, terwijl voor de andere voorziene woningen een lagere waarde geldt. Tenslotte heeft de gemeente Lansingerland geluidbeleid waarin is opgenomen dat de voorziene woningen een geluidluwe gevel en buitenruimte krijgen.
De conclusie van de Afdeling is dat er dus wel sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
(Bedrijfs)woning bij clubhuis motorclub Bredevoort: ABRvS 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:947
Een clubhuis voor een motorclub in de buurt van wat dan ook, leidt wellicht vanzelfsprekend tot vrees voor geluidsoverlast. Het clubhuis in Bredevoort (gemeente Aalten) wordt toegestaan in het buitengebied en moet voldoen aan veel planologische eisen. Het heeft ook duidelijke huisregels, waarin allerlei maatregelen zijn opgenomen die ook de geluidsbelasting beperken (maximaal aantal leden, openingstijden, maximaal aantal clubevenementen, etc.).
Maar ondanks al deze maatregelen, struikelt het bestemmingsplan en daardoor ook de gecoördineerde omgevingsvergunning, over een formeel punt bij het geluidsonderzoek. De bedrijfswoning van het naastgelegen tuincentrum is aangemerkt als bedrijfswoning bij het clubhuis. Dat is feitelijk niet juist, ook al is de eigenaar van het perceel van het clubhuis ook eigenaar van deze bedrijfswoning. Het geluidsonderzoek moet opnieuw worden uitgevoerd, waarbij de woning als burgerwoning en dus als geluidgevoelig object wordt aangemerkt.
Het feit dat het de eigenaar van de bedrijfswoning het niet uitmaakt dat deze fout is gemaakt, is niet relevant. Immers als deze woning de maatgevende woning is, zou dat kunnen leiden tot lagere geluidsbelastingen op de woningen in Bredevoort. Dat is door de fout ten onrechte niet onderzocht. Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning worden vernietigd.
Woningbouw aanpandig aan garagebedrijf: ABRvS 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:960
De gemeente Valkenswaard heeft het mogelijk gemaakt om een appartementengebouw aanpandig aan een garagebedrijf te kunnen realiseren.
Uit de uitspraak lijkt te volgen dat het garagebedrijf al vroegtijdig bij de onderzoeken voor het bouwplan betrokken is. Het garagebedrijf heeft zelf gegevens verstrekt aan de gemeente, althans de door de gemeente/initiatiefnemer ingeschakelde geluidsdeskundige. Op basis van die informatie is de representatieve bedrijfssituatie herleid. Achteraf lijkt het er op dat het garagebedrijf zich realiseert dat de verstrekte gegevens mogelijk te veel beperkingen voor de toekomst geeft. Het garagebedrijf probeert daarom met een aantal argumenten toch nog meer ontwikkelingsruimte te creëren. Het helpt echter niet.
Het garagebedrijf is kennelijk nog in een fase van herbouw na een brand, waardoor zij stelt nog toekomstige plannen te hebben, die nu niet zijn meegenomen in de representatieve bedrijfsvoering. Concrete plannen voor een andere, meer omvangrijke, bedrijfsvoering kan het garagebedrijf echter niet aantonen. Daarom is de Afdeling van mening dat uitgegaan mag worden van de representatieve bedrijfssituatie die de gemeente heeft bepaald aan de hand van de door het garagebedrijf zelf ingediende gegevens en bescheiden.
Het garagebedrijf doet nog een poging door te stellen dat geen rekening is gehouden met geluidsemissies die het garagebedrijf zou veroorzaken door overwerken en de nooddienst buiten de reguliere openingstijden. Er had daarom een correctie van de bedrijfstijden moeten plaatsvinden. Dit zou immers met enige regelmaat voorkomen. De Afdeling honoreert dat argument niet, omdat zij er toch vanuit gaat dat dit slechts incidenteel voorkomt. Het garagebedrijf heeft niet aannemelijk kunnen maken dat er structureel sprake is van overwerken en het draaien van nooddienst.
Het laatste punt in de uitspraak is enigszins opvallend. Bij de rechtbank heeft de gemeente kennelijk betoogd dat het garagebedrijf en het appartementengebouw niet aanpandig zullen zijn, hoewel ze aan elkaar gebouwd zijn. De tussenliggende (zwaar) uitgevoerde samengestelde bouwconstructie zou maken dat de gebouwen niet-aanpandig zijn. In hoger beroep komt de gemeente echter op dat standpunt terug. De gemeente onderbouwt inhoudelijk dat aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit voor aanpandige woningen kan worden voldaan. De gebruikte bouwmaterialen en de afstand tussen enerzijds de bedrijfsruimten van het garagebedrijf waarin de meeste geluidsbelasting wordt veroorzaakt en anderzijds de appartementen, zorgen ervoor dat in de appartementen aan de binnenwaarde van 35 dB wordt voldaan. Daarmee is er dus geen strijd met het Activiteitenbesluit.
Met deze onderbouwing kan het besluit in stand blijven. De Afdeling laat in het midden of in deze situatie nu wel of geen sprake is van aanpandige woningen in de zin van het Activiteitenbesluit. Dat is immers “niet langer in geschil”. Uit deze uitspraak kunnen dus geen conclusies worden getrokken voor andere zaken.
Aannemingsbedrijf in buitengebied Denekamp: ABRvS 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:898
In het buitengebied van Denekamp wordt het mogelijk gemaakt om een aannemingsbedrijf te vestigen op een voormalig agrarisch perceel. De eigenaar van het buurperceel is hier tegen.
Een van de argumenten die hij aanvoert betreft de onderzochte representatieve bedrijfsvoering. Hij stelt dat bij de berekening van de geluidbelasting uit moet worden gegaan van de maximale planologische mogelijkheden. In dat kader kan volgens hem niet worden uitgegaan van een gemiddelde van 2 tot 3 uur per dag voor machinale houtbewerking. Deze machines kunnen immers veel langer draaien en dus veel langer geluid produceren. De consequenties daarvan zijn niet goed onderzocht.
De Afdeling is van mening dat de gemeente toch van deze beperkte duur mag uitgaan. De bestuursrechter schrijft:
In het geluidrapport staat een beschrijving van de werkzaamheden die worden uitgevoerd in de werkplaats aan de [locatie 1]. Daarin staat beschreven dat met de machines voor houtbewerking ongeveer 2 tot 3 uur per dag, dit betekent ongeveer 1 tot 2 dagen per week, wordt gewerkt. Deze beschrijving is vastgesteld op basis van de huidige situatie en vertaald naar de plansituatie. Deze situatie is in het geluidrapport beschouwd als de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. De voorzieningenrechter overweegt dat de aard van een aannemersbedrijf met zich meebrengt dat de werkzaamheden grotendeels op een bouwlocatie en niet in een werkplaats worden uitgevoerd. De raad heeft daarom mogen uitgaan van deze representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat de gronden waarop de werkzaamheden ten behoeve van een aannemersbedrijf mogen worden uitgevoerd zich op een afstand bevinden van ongeveer 48 m vanaf de gevel van de woning van [appellant].
Deze aannemelijkheidstoets is voldoende. Het gaat namelijk om geluidbronnen die worden getoetst aan het Activiteitenbesluit. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat het voldoende is indien aannemelijk is dat het te vestigen bedrijf aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit kan voldoen. Of dat in de praktijk ook daadwerkelijk zo is, is een kwestie van handhaving. Gaat het aannemersbedrijf dus toch volle dagen aan de slag met houtbewerking, dan kan daartegen worden opgetreden. De enkele vrees daarvoor is geen reden om op voorhand al niet mee te werken.